Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heren,
Het is voor mij een voorrecht om namens het Gemeentebestuur uit Uw handen het eerbiedwaardige monument te mogen aanvaarden, dat de Haagse burgerij ter onvergankelijke herinnering aan de slachtoffers van de tweede wereldoorlog heeft willen oprichten.
Uw vluchtige terugblik op de geschiedenis van de totstandkoming van dit ereteken heeft ons herinnerd aan het spontane en edelmoedige verlangen van de stad, die de rampspoed van 5 oorlogs- en bezettingsjaren had overleefd, om vóór enige andere daad van herstel, haar doden te begraven en de herinnering aan hun onherstelbare dood te doen voortleven, zolang steen en brons ervan zullen kunnen spreken en deze droeve mare van geslacht op geslacht overdragen.
De onder Uw leiding daartoe gevormde Stichting heeft de vervulling van deze ereplicht op zich genomen en met grote onverzettelijkheid ten einde gebracht, ook, wanneer haar taak in de loop der jaren werd beproefd, omdat meer dan één aanloop nodig bleek om een reeks van moeilijkheden te overwinnen, welke de verwezenlijking van het gestelde ideaal in de weg stonden.
Onwaarlijk, een ideaal had men zich gesteld, omdat dit monument aan hoge eisen moest beantwoorden, wilde het op evenwaardige wijze de gevoelens uitbeelden, welke ´s-Gravenhage zijn oorlogsslachtoffers toedroeg niet alleen, doch die het wilde koesteren en bewaren als een uiting van de nobelste trouw jegens hun nagedachtenis.
Welnu, Mijnheer de Voorzitter, op het moment waarop deze vasthoudende arbeid staat voltooid te worden, stel ik er hoge prijs op om U, en in Uw persoon, al Uw medewerkers in het Werkcomité en het Algemeen Comité en zeer in het bijzonder Uw secretaresse, mijn hartelijke en innige dank te zeggen voor dit werk van beproefde burgerzin, dat U en de leden van Uw Stichting in lengte van jaren tot ere zal strekken.
De woorden, die U daarbij zojuist hebt gesproken, hebben ons in het hart geraakt en tot bezinning gestemd, omdat zij gedragen werden door het persoonlijk gezag van een man, die ook in de donkerste oorlogsjaren tot ons sprak van overzee; de man in wiens moedige persoonlijkheid, in wiens geloof en innige vaderlandsliefde de onbreekbare kracht der Nederlandse natie gestalte heeft gekregen.
Direct voeg ik hierbij mijn woord van oprecht waardering en bewondering voor die andere fiere figuur uit het vaderlandse verzet, Prof. Cleveringa, de dichter van het lapidaire woord, dat in de band rond de klok is ingegoten als een even suggestieve als ingetogen uitnodiging om op deze plaats in te keren en eerbiedig te gedenken.
En tenslotte moge ik Uw aller waardering vertolken jegens de bedreven klokkengieters Petit en Fritsen, die deze bijzondere opdracht met buitengewone toewijding hebben vervuld.
Ik sprak over de ingetogen uitnodiging om op deze plaats in te keren en eerbiedig te gedenken.
Daarvoor zijn wij deze morgen toch op de eerste plaats hier tezamen, omdat wij de nagedachtenis willen eren, van de talrijke, bekende en onbekende Nederlanders en ingezetenen van deze stad, die hier, op deze Waalsdorpervlakte hun laatste, eenzame weg zijn gegaan en die in de klagende verlatenheid van dit duinland aan de rand van de stad de dood zijn ingegaan.
Die Waalsdorpervlakte, offerplaats der natie en pelgrimsoord van zovelen die telkenjare zwijgend optrekken naar de eerbiedwaardige grond waarop Neerlands bloed gevloeid heeft, heeft thans een stem gekregen die spreken kan van een zó droevige herinnering, maar die in haar bronzen klank over stad en landschap kan vermanen en aansporen, van geslacht tot geslacht, dat de vrijheid een broos en bedreigd bezit kan zijn, dat offers eist tot in de dood.
De roem van de besten zal zij luiden, maar ook de klacht over de kleinmoedigen, de tragen en de zelfzuchtigen, en zij zal de jeugdigen, wie het drama dier jaren ontging, oproepen tot inspanning en toewijding aan het gezegende land, dat eenmaal in een zó bittere strijd met het leven van hun voorvaderen werd vrijgekocht.
Zo willen wij, op deze Koningin´s verjaardag als een levend teken van onze in de geschiedenis verankerde saamhorigheid, eer brengen aan wie eer toekomt, onvergankelijke eer, nobele eer, als een menselijke uiting die verheft en die ons hart de vrede schenkt, dat wij zo goed mogelijk betaald hebben wat wij schuldig zijn.
In deze geest, Mijnheer de Voorzitter, aanvaard ik deze eerbiedwaardige klok, dit Haagse oorlogsmonument, met grote dankbaarheid en ik strek deze dankbaarheid uit over allen zonder uitzondering, die haar vervaardiging en oprichting hebben mogelijk gemaakt.
ls het in de avond van onze herdenkingsdagen stil wordt in stad en land, omdat onze schreden en gedachten naar de doden gaan, dan zal voortaan ´s-Gravenhage de stem van deze klok verstaan.